Bibliografie Aktueel



Interview door Emy Koopman van Vooys, Tijdschrift voor Letteren (2011)

Als ik ooit terugkom op deze wereld wil ik een dichter zijn.’
Interview met striptekenaar Dick Matena

Dick Matena (1943) begon zijn carrière als striptekenaar toen hij als zeventienjarig jochie aanklopte bij Marten Toonder. Naast zijn werk voor Toonder maakte hij verschillende onconventionele stripboeken, zoals Prediker en Mythen. De laatste jaren houdt hij zich vooral bezig met het maken van beeldromans of ‘verstrippingen’ van literaire klassiekers zoals Reves De Avonden en Elsschots Kaas. Eigenwijs en belezen als hij is, ziet hij redenen om te ageren tegen de huidige belangstelling voor ‘graphic novels’ – stripboeken die pretenderen meer te zijn dan stripboeken.


Wat is er precies mis met graphic novels?

‘Autobiografische en maatschappijkritische strips heb je al sinds de jaren zestig, de zogenaamde “underground”-strip. Vanuit Amerika kwam die underground-strip overgevlogen naar Nederland en iedereen begon toen z’n eigen blad. Het idee was dat iedereen creatief kon zijn, maar dat is natuurlijk flauwekul. Vergeleken met de underground-strip is de tekenstijl van de graphic novel niet anders, alleen de erkenning: over het algemeen waren en zijn het mensen die eigenlijk niet kunnen tekenen, maar dat spreekt dan de elitaire kunstminnaars weer aan. Mensen denken kennelijk dat als iets maar krom en scheef getekend is en het een beetje boodschap heeft het heel wat betekent.

Het is pseudo-literatuur, literatuur van kinderen, met kindertekeningen. Je hoeft maar één goed literair meesterwerk te lezen en je weet dat hier kreupele schrijvers aan de gang zijn, die door een bepaald warrig taalgebruik denken dat ze literatuur schrijven. Net als die underground van vroeger zal het een tijdelijke hype zijn.

Wat mij vooral irriteert is als gesuggereerd wordt dat ik daar bij hoor, want dat is niet zo. Ik doe in wezen het tegenovergestelde: ik probeer van een literair boek een gewone strip te maken. Alleen omdat de literaire namen die ik neem enorm groot zijn denken ze dat ik een literair tekenaar ben. Dat ben ik helemaal niet, ik ben een vrijklassieke tekenaar, die voor zijn eigen plezier die boeken is gaan verstrippen, voornamelijk omdat ik een manier gevonden heb om alle tekst van de schrijvers te gebruiken.Dat bestond daarvoor niet, bestaat nog steeds nauwelijks. Ik vind het leuk dat ik iets nieuws heb kunnen brengen, maar voor mij is het meer een ode aan de echte literatuur dan dat ik zelf probeer literatuur te maken.

Ik geloof ook niet dat literaire strips überhaupt bestaan. Ik heb nog nooit een strip gezien, ook niet een zogenaamde literaire strip, die ook maar een fractie van de kwaliteit heeft van een groot literair werk. Wie een beetje in de buurt komt is Art Spiegelman, met Maus, dat is een grote uitzondering.’

Maar in je brieven aan Toonder uit de jaren tachtig zeg je op een gegeven moment: ‘ik ben voor mijn gevoel nou eenmaal met iets meer bezig dan ’n stripje. Met wat precies weet ik niet. Laat ik zeggen, grafische literatuur’…

‘Ja, “grafische literatuur”. Dan heb ik het ook over dat de tekenvorm die daarbijhoort…die heeft een andere vorm dan de gewone strip. Het is moeilijk uit te leggen,waar het verschil zit, dat is waar Toonder en ik naar zochten, en dat vind je dus niet. Het verschil kan ook in het onderwerp zitten, zoals bij mijn boek Mythen, dat was zo afwijkend van de gangbare strip, er was destijds geen enkel referentiekader voor. Je gaat dan zoeken naar woorden om dat uit te drukken, zoals “grafische literatuur”, “literaire grafiek” – Peter van Straaten vind ik daar het grootste voorbeeld van, dat vind ik als een van de weinigen echt literatuur, Kamagurka vind ik gewoon “kunst”.

Als je een hele goede combinatie tussen tekst en tekeningen maakt, een strip dus,zoals Toonder of anderen, dan ben je wat mij betreft een groot kunstenaar. Voor mij bestaat er geen hoge of lage kunst, alleen kunst. Iedereen die zijn ambacht beheerst endaar uitzonderlijke dingen mee doet, valt buiten de categorie “ambachtsman”. Dat zijn zangers, poëten. Zij doen meer dan eigenlijk mogelijk is met het materiaal, ze leggen er hun ziel in. Dan kun je daar namen aan plakken…ik zou die topvorm “poëzie” noemen, de allerhoogste vorm van kunst. Ik denk ook dat dat met strips kan, maar ik houder niet van om het “literatuur” te noemen, “graphic novel”… ‘t kan nog, maar liever “beeldroman”, alleen niemand wil daar aan, dat vinden ze dan niet goed genoeg.’

Mensen die het ‘graphic novel’ noemen hebben pretenties?

‘Algemeen bij graphic novels: de pretentie is je leven vertellen, denken dat wat jij tevertellen hebt interessant is voor anderen. Dat je anderen niet alleen wilt vermaken,maar dat je denkt dat je belangrijk genoeg bent om de buitenwereld over jou te vertellen. Dat hoeft niet altijd over jezelf te gaan. Met Prediker of Mythen had ik ook pretenties, en zonder dat dat over mijzelf ging zaten daar wel dingen van mezelf in, het wasmeer dan alleen een verhaaltje vertellen.’

De gewone klassieke strip had geen pretenties, geen grotere pretentie dan de film: een goed verhaal vertellen, begin-midden-einde, dat zo duidelijk en mooi mogelijkvoor het publiek maken. Maar er zijn ook arthouse films, voor een kleiner publiek, duslaten we zeggen dat ik toen een art-strip maakte, met pretenties. En dat is niet erg, alsje die pretenties waar weet te maken.

Ik vind alleen door de bank genomen de kwaliteit erg laag. Maar ik ben een literatuurliefhebber, ik lees al mijn hele leven poëzie en literatuur. Ik ben hier niet per ongeluk in terechtgekomen tenslotte. Ook in mijn eigen werk speelde ik met literaire dingen. Dus ik ben iets kieskeuriger dan de meeste striplezers, die lezen zelden tot nooit een boek. Het is niet alleen dat de literatuur dedain heeft voor de strip, de strip heeft ook dedain voor de literatuur. Dat vinden ze aanstellers, dat hoor ik genoeg om me heen.

En de critici die zich met graphic novels bemoeien zijn in wezen net zo pretentieus als de mensen die het maken. Logisch, iedereen die van iets houdt wil dat het watwaard is, dat het serieus genomen wordt. Ik bedoel, als je heel erg van de Zangeres Zonder Naam houdt, dan vind je het niet leuk als mensen daar lacherig over doen. Ik begrijp dat allemaal, maar kan er inmiddels wel doorheen prikken. Jezus, ik ben al 67, ik heb zo veel aan me voorbij zien trekken, ik heb tekenaars en bewegingen zien komen en gaan. Zo langzamerhand ben ik weer uitgekomen bij de meest klassieke vorm,dat is het enige wat ik echt waardevol vind: een goed verhaal met begin-midden-einde, entertainment op niveau.

Wat zou een kunstenaar kunnen stimuleren om kwalitatief goed werk af te leveren?

‘Wat mij het meest stimuleert is het ambacht zelf. Als ik zie dat het goed gaat, gaat deadrenaline stromen. En als je iets slechts maakt, moet je harder werken om het de volgende keer beter te doen. Dat eigen proces geeft de drang om door te gaan. En persoonlijk vind ik het dan ook erg fijn om de waardering te krijgen van mensen die je zelf bewondert. Toen ik met De Avonden op de proppen kwam, vond ik het leuk dat ik respect kreeg van schrijvers. Die schrijvers zagen voor het eerst dat het mogelijk was om met behoud van hun complete tekst iets anders integers en moois te maken. Van de ene op de andere dag werd ik geaccepteerd in hun kring. Dat vind ik nog het leukste wat ikheb meegemaakt door dit werk.

Je moet je eigen maatstaven aanleggen. Wat mij betreft mag je de hele wereld besodemieteren, maar niet jezelf. Eerlijkheid, integriteit tegenover je eigen afwijkingen en capaciteiten. Dat vind ik een voorwaarde voor een kunstenaar. Het mooiste wat eenkunstenaar in zich heeft dat moet eruit, dat is voor andere mensen. Daarom zijn zoveel kunstenaars zo verschrikkelijk ongelukkig. Ze geven het mooiste wat ze in zich hebben aan de buitenwereld, maar ook vaak het slechtste wat ze in zich hebben.’

Heb jij dat ook gedaan?

‘Sommige van mijn eerdere werken, daar werden mensen heel boos om. Prediker bijvoorbeeld, dat begrepen de mensen niet, die werden kwaad. Ze vonden het weerzinwekkend, omdat er een bloot meisje in zat in een surrealistische context. Ikzelf begrijp Prediker ook slechts gedeeltelijk, maar het moest eruit en ik vind het altijd nog hetmooiste wat ik gemaakt heb. Het is bespot en het heeft mijn hele internationale carrière naar de gallemiezen geholpen. Ik heb er ontzettend veel last mee gehad, en dat vond ik absoluut niet leuk, maar aan de andere kant heb ik mensen er wel behoorlijk mee ontregeld, wat ook een definitie van kunst is.

Als het gaat om wat je met je werk hebt bereikt dan is er één verdienste waar ik wel echt aanspraak op wil maken: dat ik een lans heb gebroken voor de beeldroman in Nederland. Vóor De Avonden, toen zaten de deuren van literaire uitgeverijen echt potdicht, geloof me. Gesloten markten, ook de boekhandel. Met De Avonden lukte het: Joop Schafthuizen [laatste partner van Gerard Reve, red.] vond het prachtig en viahem is ‘t uiteindelijk bij De Bezige Bij binnengekomen. De Avonden was de eerste reguliere strip die in de boekwinkel kwam – niet de stripwinkel – en nu is dat bon ton. Anderen komen nu ook binnen bij uitgeverijen. Daar ben ik wel trots op.’

Hoop je wel eens dat je via je verstrippingen meer jongeren aan de literatuur krijgt?

‘Nee hoor, daar ben ik te egoïstisch voor. Ik doe het echt voor mezelf. In principe doe je eigenlijk alles voor jezelf. En voor een paar mensen om je heen, om een klankbord te hebben. Ik heb nooit een publiek in m’n hoofd, en al helemaal geen kinderen. Maar ik weet wel dat ze er op scholen mee bezig zijn, ze doen er echt iets mee en vinden het leuk. Later hoor je dat dus wel, maar dat is achteraf.’

Maar denk je wel dat het belangrijk is dat mensen literatuur lezen?

‘Ja natuurlijk! Tuurlijk! Waarom…omdat in de literatuur…daar staan filosofieën in, over hoe mensen denken, hoe mensen in elkaar zitten. Muziek kan je emoties enorm bespelen, maar goede boeken kunnen je gedachten veranderen, kunnen je inzicht geven in beweegredenen van mensen, ook van jezelf. Je herkent iets in een personage en denkt“wat eigenaardig”, dan lees je het nog eens terug, je leeft met die mensen mee. Er zijn niet altijd oplossingen, daar kom je ook achter, en daar ga je dan over nadenken. Literatuur vind ik heel belangrijk. Daar staat alles in.

Maar als je vraagt welke vorm van kunst ik het “hoogst” vind dan is dat poëzie. Daarhoud ik het meeste van, samen met muziek vind ik het de vorm die je het meest direct raakt. Eén goed gedicht kan alles in zich hebben: het leven, de weemoed van het leven, troost, gebrek aan troost. Goede gedichten kun je eindeloos doorlezen, je komt nooit achter het geheim. Goede gedichten van Bloem, de paar hele goede van Roland Horst, of Marsman, Claus. Iedereen zou dat moeten lezen. Als ik ooit terugkom op deze wereld wil ik een dichter zijn. Absoluut.’

http://www.tijdschriftvooys.nl
http://www.tijdschriftvooys.nl/artikelen/DickMatena.pdf

De brieven van Dick Matena en Marten Toonder

Pubers en zwakbegaafden

Twaalf jaar lang, van 1979 tot 1991, correspondeerde striplegende Marten Toonder met zijn voormalige medewerker Dick Matena.
Over het leven, maar ook over het ambacht van de stripmaker. De brieven zijn nu gebundeld. door: TOON HORSTEN


Er zijn weinig stripmakers die kunnen schrijven zoals Marten Toonder (1912-2003). De geestelijke vader van onder meer Olivier B. Bommel en Tom Poes bediende zich in zijn strips van een ronkend, meanderend Nederlands, dat uitmondde in enkele staande uitdrukkingen als ‘een eenvoudige doch voedzame maaltijd’ of ‘dat past niet in mijn denkraam’. Toonder was zich van zijn talent bewust en legde de lat ook voor zijn medewerkers erg hoog. ‘Hij had dezelfde eigenschap die ik later ook bij Hergé ben gaan onderkennen: een oog voor detail gekoppeld aan een absoluut gevoel voor de juiste simpelheid, zoals iemand een absoluut gehoor kan hebben’, vertelde Dick Matena (1943) me een paar jaar geleden; hij begon zijn carrière als zeventienjarige in de tekenstudio van Toonder. ‘Dat probeerde hij ook aan iedereen over te brengen: eerst het verhaal vertellen, jongen. De rest is allemaal leuk, maar het is bijzaak. Tekenen kunnen we allemaal, de ene een beetje beter dan de andere, maar eerst moet je je verhaal vertellen. Daar bleef hij maar op hameren. Dingen die anderen niet zagen, konden hem mateloos irriteren. En als hij ze dan veranderde, dan moest je toegeven: verrek, ja, het is beter! Daar leer je veel van, tussen de bedrijven door.’ Matena heeft zich een goede leerling betoond. Ook hij bedient zich van een kraakhelder Nederlands, dat amper moet onderdoen voor dat van zijn leermeester. Wie zijn teksten leest, gaat het jammer vinden dat hij zich de voorbije jaren vooral heeft toegelegd op het verstrippen (met behoud van de integrale tekst) van literaire klassiekers als De avonden, Kaas, Het dwaallicht en Kort Amerikaans. Lees gerust zijn boek over zijn vriend Hans G. Kresse, de bedenker van Eric de Noorman, of zijn bijdrage aan Het volle leven, een huldeboek dat vlak na de dood van Gerard Reve verscheen. Matena kan schrijven en zou dat gerust wat meer mogen doen. Naast alweer twee nieuwe deeltjes uit een heruitgave van alle Bommelverhalen (met een paar van de beste Bommelverhalen ooit gemaakt), publiceert De Bezige Bij een bundeling van de brieven die Matena en zijn leermeester mekaar tussen 1979 en 1991
schreven.

Vuurwerk
De briefwisseling kwam op gang toen Matena wat van zijn werk uit die jaren naar Toonder stuurde, die op dat moment in Ierland woonde, waarna die in de pen kroop om (onverbloemd, dat moet gezegd) kond te doen van zijn bevindingen. Het levert een boeiende discussie op over het vak van de stripmaker. Al is het vandaag vooral Matena die de reputatie van een straatvechter torst, hier is het vooral Toonder die onverdroten voor zijn mening uitkomt en bepaald driest tekeer gaat. Wanneer Matena bijvoorbeeld om den brode voor Playboy gaat werken, is Toonder kort van stof: ‘Dit is onder je stand.’ Het levert geregeld vuurwerk op, zoals na een brief waarin Toonder zich misprijzend had uitgelaten over de eerste pagina’s van De laatste dagen van E.A. Poe, het verhaal waar Matena op dat moment aan werkte. Die laatste was er het hart van in, en liet de brief aan zijn vrouw lezen. ‘Zij was al een en al sympathie nog voordat ze een letter gelezen had, want aan de trek op mijn gezicht zag ze dat de geringste faux pas in dezen het einde van haar huwelijk kon betekenen. Toen ze klaar was met lezen, murmelde ze dan ook uitsluitend woorden van begrip en mededogen en maakte zich met de kinderen snel voor een paar dagen uit de voeten.’ Maar uiteindelijk halen sympathie, waardering en vriendschap steeds de overhand. Terwijl je het, naarmate je meegezogen wordt in het vaak tegendraadse discours van twee koppige stripmakers, steeds volmondiger eens begint te geraken met de vaststelling van Toonder dat Matena in de eerste plaats een uitstekend schrijver is. ‘Reeds lang kijk ik uit naar het moment dat je plots begrijpt dat je kan schrijven, zodat het niet nodig is om op handen en voeten te lopen maar dat men zich rechtop kan voortbewegen.’ Dat is het minste wat je kan zeggen van iemand die na een toevallige ontmoeting met cineast Theo Van Gogh op café schrijft dat hij een stem had ‘die leek op die van een cirkelzaag met een neusverkoudheid’. Wat jij, jonge vriend is een boek over strips, waarin twee stripmakers openhartig discussiëren over alle aspecten van het vak en van hun werk. Een boek over strips dat nergens ontaardt in protserige gewichtigdoenerij. Daarmee steekt het positief af tegen nogal wat publicaties over de negende kunst, die in het boek door Toonder zelf alvast vakkundig worden afgeserveerd: ‘Allemaal kleuterwerk over pubers en zwakbegaafden, die op een misplaatste troon gezet worden en daar koning kraaien.’

EXPO Willem Elsschot – Kaas marcheert altijd! – 2010

Locatie: SCHUNCK* bibliotheek, niveau + 2 en + 3
Openingstijden: ma-vrij 9-17h, do tot 20h, za 10-17h, zo 12-17h (zondag 23 en maandag 24 mei gesloten i.v.m. Pinksteren)

Kaas is de uitdrukking van mijn walg tegenover publiciteit en handel. Omdat publiciteit een te abstract onderwerp was om over te schrijven heb ik kaas genomen. Het heeft vorm, kleur, het ruikt en het stinkt soms. Ik had ook vis kunnen nemen.’

Ter gelegenheid van de tweedaagse manifestatie Willem Elsschot in de 21e eeuw op 12 en 13 juni, die SCHUNCK* organiseert in samenwerking met gastconservatoren Rob Bindels en Ben van Melick, is er van 17 mei tot en met 4 juli een tentoonstelling gewijd aan de schrijver en diens werk.

Binnen de tentoonstelling nemen bijzondere boeken en documenten uit de collectie van de Amsterdamse verzamelaar Thijs Wierema een prominente plaats in. Wierema is een collectioneur die al heel zijn leven boeken verzamelt van Nederlandse schrijvers en van judaïca. Zijn collectie boeken, handschriften en aanverwante attributen betreffende de schrijver Nescio – een absoluut complete verzameling, wat zeldzaam heten mag – is onlangs verkocht aan de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam. In de relatief korte tijd van nog geen tien jaar heeft hij een unieke collectie Elsschottiana bij elkaar gebracht, die overigens nog niet compleet mag heten. Het oeuvre van Elsschot is immers omvangrijker en deels al bijna een eeuw oud – Villa des Roses verscheen in 1913 - en dan wordt verzamelen vanzelfsprekend complexer. De Nederlandse antiquariaten hebben een verzamelaar als Wierema amper nog iets te bieden. Voor nieuw oud Elsschotmateriaal reist hij eens in de twee weken naar Antwerpen, waar enkele antiquaren staan te popelen om hem hun nieuwe Elsschotaanwinsten ten verkoop aan te bieden.

Behalve eerste drukken van alle Elsschotboeken bevat de expositie ook correspondentie van de schrijver en heel curieuze voorbeelden van de herdenkingsboeken die Alphons De Ridder heeft uitgegeven in zijn hoedanigheid van reclameman. Aan de hand van het boek Kaas laat Wierema zien hoe breed zijn verzameling wel niet is: we zien tientallen edities van een en hetzelfde boek, inclusief de diverse vertalingen in bijvoorbeeld het Servo-Kroatisch, Bosnisch, Catalaans, Spaans, Indonesisch, Japans, Zuid-Afrikaans, Fries en hebreeuws. Ook uit de collectie Wierema stammen de geschilderde en getekende portretten van de schrijver, inclusief een bronzen buste. Behalve dat beeldmateriaal worden de illustraties getoond die de kunstenaar Peter van Hugten heeft gemaakt voor de luxueuze editie van het verzameld werk bij uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep alsmede een keuze uit de tekeningen van Dick Matena voor de stripversie van Het dwaallicht, respectievelijk uit 2005 en 2008.

De tentoonstelling pretendeert allerminst een volledig beeld te geven van het werk van Elsschot. Voor zo’n compleet overzicht van leven en werk moet de liefhebber naar Antwerpen, de stad die groots uitpakt in wat het derde en laatste Elsschotjaar heet. In SCHUNCK* wil uitsluitend een exemplarische selectie getoond zijn: exemplarisch voor de uiteenlopende verschijningsvormen van Elsschots boeken en documenten en exemplarisch voor wat één liefhebber in luttele jaren vermag bijeen te brengen. Liefde voor de literatuur en voor de Vlaamse grootmeester in het bijzonder heeft zo geresulteerd in een kleine maar rijkgeschakeerde expositie.

SCHUNCK* is Thijs Wierema voor zijn belangeloze medewerking bijzonder erkentelijk. Daarnaast een bijzonder woord van dank aan de illustratoren Dick Matena en Peter van Hugten, de uitgeverijen Querido en Athenaeum - Polak & Van Gennep en Vlaams-Nederlands Huis de Buren voor hun bijdragen aan de tentoonstelling.

Grote Spaanse interesse voor Elsschot-bewerking Dick Matena

dickmatenaMinstens drie Spaanse uitgevers willen een vertaling publiceren van ‘Het Dwaallicht’, de stripversie van de roman van Willem Elsschot gemaakt door de deeltijds in Turnhout wonende Nederlandse tekenaar Dick Matena. Dat zegt de Nederlandse stripintendant Gert Jan Pos vandaag in NRC Handelsblad. Dit weekend is Nederland gastland op FICOMIC in Barcelona, na Angoulême het grootste stripfestival van Europa.

Eén van de blikvangers is de expositie van alle originele tekenplaten van ‘Het dwaallicht’, een tentoonstelling van Vlaams-Nederlands huis deBuren in Brussel. Alledrie de uitgevers waren volgens NRC  zeer onder de indruk van de bewerking van Matena, en willen een vertaling op de markt brengen. Ook voor het werk van Peter Pontiac is interesse bij de uitgevers. Een 50-tal Nederlandse tekenaars is in Barcelona aanwezig, blikvanger bij het grote publiek is Joost Swarte, die een dubbelexpositie krijgt samen met zijn Spaanse vriend en evenknie Javier Mariscal.

Kaas van Dick Matena te zien in Jakarta – 19 mei 2010 tot 15 juni 2010

Tentoonstellingen

Van 19 mei 2010 tot 15 juni 2010

Info: www.mfa.nl/erasmushuis

Erasmus Huis in Jakarta

Het Erasmus Huis (het Nederlands Cultureel Centrum in de Indonesische hoofdstad Jakarta) stelt deze lente de tekeningen tentoon die Dick Matena heeft gemaakt voor de bijzondere uitgave van Willem Elsschots Kaas. In 2008 werden Matena’s 219 originele paginagrote tekeningen voor ‘Kaas’ tentoongesteld door deBuren in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, in het kader van de Elsschotvierjaarse 2007-2010. deBuren leent de 219 originele tekeningen aan het Erasmus Huis uit. Dick Matena zal bij de opening aanwezig zijn en bij die gelegenheid wordt ook een nieuwe Indonesische vertaling van Kaas gepresenteerd.

In samenwerking met Erasmushuis Jakarta